Tekst |
In de maand Junij des jaars 1814 , namen , te Zutphen , in eene herberg , de Prins genaamd , twee personen hunnen intrek, van welke de een zich Frans Gunningh Sloet en de andere Alida Landaal , uit Apeldoorn afkomstig , noemde. De eerstgemelde wist zich in eenige winkels , bepaaldelijk bij de jufvrouwen Boss , mode maaksters aldaar, door allerlei valsche opgaven van namen , familiebetrekkingen en bezittingen , een ingebeeld crediet te verschaffen en daarop ten zijnen behoeve verschillende kleedingstukken te doen afgeven, allen bestemd om aan de tweede , die als eene boerendochter gekleed was , en met welke hij op het punt stond om in het huwelijk te treden , ten geschenke te geven en haar in een fatsoenlijk pak , gelyk men het noemt , te steken ; ten einde haar daarna aan de aanzienlijke leden van zijne familie , welke hij zoowel daar , als te Deventer en elders had , te kunnen voorstellen. `
Al zeer spoedig begon men echter het bedrog, dat hier plaats vond, te vermoeden. Frans Gunningh Sloet werd door de politie aangehouden en bij het geregtelijk on derzoek, dat daarop volgde, bleek het, dat deze persoon een in mans kleederen vermomd meisje was , en vernam men aangaande haren levensloop de navolgende bijzonderheden.
' Als onecht kind van Frans Gunningh en Antje Broese te Kampen geboren , was zij, tot haar zevende jaar , ten huize van de ouders harer moeder , met na men Johannes Broese en Gerritje Hulsberg , opgevoed. Daarna was zij eenigen tijd ten huize van hare moeder verbleven, welke te Amsterdam een huwelijk had aan gegaan. Later was zij eenige jaren achtereenvolgende op twee kostscholen ea daarna een tijd lang in eenen lakenwinkel van Adrianus Croes , op de Oude Gracht , te Utrecht , geplaatst geweest. Nadat hare moeder en de echtgenoot van deze beiden overleden waren, had zij eenigen tijd , zoo te Rotterdam als later in de provincie Overijssel, haar verblijf gehouden, haar bestaan vindende in hetgeen haar van de nalatenschap harer moeder was aangekomen. In de jaren 1809 , 1810 en 1811 had zij zich met zekere jufvrouw Croes in den kost besteed bij een boer, Hidder genaamd, en later bij den landbouwer Johannes Achterkamp, beiden te Holten achter Deven ter wonende. Bij gelegenheid eener reis van Amsterdam naar Utrecht had zij in de trekschuit kennis gemaakt met de weduwe of echtgenoot van een Franschen kapi tein , Bré genaamd , die met hare negenjarige dochter naar Parijs dacht te vertrekken, om aldaar een broeder van haren man te bezoeken. Zij had zich verbonden om , zonder loon , doch alleen tegen genot van kost en kleeding , met dio vrouw mede te gaan. Te Parijs ge komen, hadden zij dien broeder niet gevonden , maar in zijn woonverblijf een van zijne bloedverwanten aange troffen , door wien zij vernomen hadden , dat hij naar Montpellier was vertrokken. Zich daarop derwaarts be geven hebbende, hadden zij hem daar gevonden en wa ren aanvankelijk bij hem gebleven, tot dat hij, na ver loop van eenige weken , naar Italie moest vertrekken , werwaarts hare meesteres hem zou vergezellen , doch zij niet had kunnen mede reizen, maar toen voor hare te rugreis naar Nederland reisgeld en kleederen had beko men. Alzoo alleen terugkeerende, had de kasteleines van zekere postherberg , ten einde zij veiliger de reis alleen zou kunnen voortzetten , haar onderweg aangeraden , om hare kleederen te verkoopen en in de plaats daar van een mansgewaad aan te schaffen. Zij had aan dien raad gehoor gegeven ; de kasteleines had die verwisse ling van kleederen voor haar bezorgd , en zij had daar op hare reis in mansgewaad vervolgd. Al spoedig was zij echter , bij gebreke van papieren , op vermoeden van desertie , door de gendarmerie gearresteerd , gedurende eenige dagen gevangen gehouden en toen naar Cher- bourg vervoerd , waar men haar bij een Fransch corps had ingelijfd. Na eenigen tijd daarin verbleven te zijn , was het haar gelukt om, in gezelschap met anderen, te deserteren en naar Duitschland te ontkomen , waar zij bij een Pruisisch corps , onder Blücher , in dienst was getreden. In die dienst gekwetst geraakt , was zij in een hos pitaal opgenomen en daar eenige weken lang verpleegd , tot dat men , ter gelegenheid van een ongemak aan ha re borst, haar geslacht ontdekt en haar uit de dienst ontslagen had. Het was toen de tijd , waarop een ge deelte van het corps van Blücher op Holland aannader de. Nog altijd in manskleederen omzwervende had zij , te Wezel , met zekeren Lans kennis gemaakt , die onder hot Fransche leger diende, doch in de provincie Over jjssel to huis behoorde. Van hetgeen zij door hem aan gaande zijne familiebetrekkingen vernam , maakte zij ge bruik , om , in Overijssel terug gekomen zijnde , zijne vrouw voor eenig geld en eenige kleedingstukken op te ligten. Dat bedrog was ontdekt en zij was daarvoor bij vonnis van de regtbank te Zwolle , van den 12 Augus tus 1813 , nog steeds als man , weder onder den naam van Frans Gunningh , oud 27 jaren, kleermaker te Holten , tot eene gevangenisstraf van drie maanden ver oordeeld. Na haar ontslag uit die gevangenis , in No- i vember 1813, was het tijdstip der verdrijving van de Franschen uit Nederland daar. Men vond haar nu den 1 2 November van dat jaar bij den landstorm, die destijds Kampen belegerde, vervolgens onder de troepen, die voor Coovorden lagen , en laatstelijk , toen Deventer door den landstorm ingesloten was , onder de troepen, die met deze insluiting belast waren. Aldaar geraakte zij , ten huize van den landbouwer Johannes Eskes, bij wien toen ze kere Alida Landaal diende , met deze dienstmeid in betrekking , haalde die betrekking naauwer aan , ten einde zich aldaar van een goed kosthuis te verzekeren , en stelde eindelijk aan dat meisje eene huwelijksver- bindtenis voor , welk voorstel aangenomen werd. Zich hierop niet wel van hare aanstaande bruid kunnen de losmaken , reisde zij met haar naar Apeldoorn , hield daar gedurende eenigen tijd haar verblijf ten huize van haren vader , Karel Landaal , die koperslager was , en liet zich vervolgens, op den 12 Mei 1814 , door den Burgemeester dier gemeente in ondertrouw opnemen. In de daarvan opgemaakte en ten processe overgelegde akte komt zij voor als Frans Gunningh Sloet Junior , Heere van Amerongen, oud 26 jaren, geboren te Alkmaar en wo nende te Deventer , zoon van den heer Frans Sloet , Heer van het Warmelo en van vrouwe Amalia Gunningh; terwijl de bruid daarin vermeld staat als Alida Landaal, oud 20 jaren , geboren te 's Gravenhage en wonende te Apeldoorn, dochter van Karel Landaal en Willemina Arends. De eerste afkondiging van het huwelijk was geschied op den 15 en de tweede op den 22 Mei 1814 (1); doch het kwam er thans op aan, om tot de voltrekking dier verbindtenis de vereischte bewijsstuk ken te leveren. Zij had den Burgemeester van Apel doorn beloofd hem die binnen korten tijd te zullen ter hand stellen , doch verwittigde dezen ambtenaar later , dat het verkrijgen daarvan haar bemoeijelijkt werd door dien de voorgenomen echtvereeniging , uithoofde van den geringen stand der bruid, aan hare nabestaanden niet welgevallig was. Intusschen bevond zij zich nu te Zut- phen , om hare bruid van eene fatsoenlijke kleeding te voorzien , en gaf zij den 4 Junij aan den Commissaris van Politie aldaar op , dat de voltrekking van het hu welijk te Apeldoorn zwarigheid hebbende ondervonden ,zij thans te Zutphen was gekomen, om die aldaar te doen plaats vinden. Wegens de daarop door haar gepleegde opligtingen op 4 Junij 1814 in de gevangenis te dier stede geraakt , ontvlugtte zij hieruit in den nacht van den 17 op 18 Augustus daaraanvolgende door braak , met twee man nelijke gevangenen , doch werd zij niet lang daarna weder gevat op het signalement , dat van haar (altij d als Frans Gunningh) was bekend gemaakt. Toen zij daarop over Apeldoorn naar Zutphen werd teruggebragt , berigtte do vrederegter van dat kanton bij die gelegenheid aan den Officier van Justitie aldaar , dat men reden had om te vermoeden , dat zij eene vrouw was ; hetgeen dan ook , bij eene op last van dien ambtenaar door geneeskundi gen gedane visitatie , blijkens rapport van den 7 Sep tember 1814 , alzoo bevonden werd. Aangaande de redenen en betrekkingen , welke haar den naam van Sloel bij den haren hadden doen aanne men , gelijk mede aangaande de aanzienlijke andere verwantschap , welke zij zeide te hebben , en die van neef, waarin zij tot den heer J. H. Gunning, laatste lijk maire van Apeldoorn zou staan , had zij allerhande leugenachtige opgaven gedaan. Bij vonnis van de Regtbank te Zutphen van den 28 December 1814 is Francina Gunningh schuldig verklaard aan bedriegelijke opligting, door het aan de jufvrouwen Boss , onder eenen verdichten naam en onder valsche voorgevens, afhandig maken van onderscheidene goede ren , na reeds eenmaal ter zake van een gelijk wanbe drijf veroordeeld te zijn , en aan ontvlugting door mid del van braak uit de gevangenis ; en is zij wegens eerst- gemeld misdrijf tot eene gevangeniszetting van twee ja ren , benevens ƒ 25 boete , en voor het tweede tot een half jaar gevangenisstraf , na het eindigen der eerste straf te ondergaan , veroordeeld. |