Aantekeningen |
- Hendrik Berendsz. Hulshoff (1664-1745).
Te Zenderen (gericht Borne) werd 12 december 1664 Hendrik Berendsz. Hulshoff geboren, ?e?en van de tien kinderen van Berend Jansz. Hulshoff van Zenderen en Geesken Hendriks ten Cate van Goor. Hendrik Berendsz. trouwde op 18 juli 1697 te Borne met Jenneken Gerrits ten Cate (circa 1665-1743). Hij overleed op 4 januari 1745.
Van de voorouders van bovengenoemden mag men aannemen dat zij reeds in de zestiende eeuw tot de mennisten behoorden, getuige onder meer het rekest der doopsgezinden van Twente aan de magistraat van Deventer van 10 oktober 1612 dat mede-ondertekend is door hun overgrootvaders Gerrit Teunisz. (Hulshoff) en Teunis Gerritsz. (ten Cate).
Berend Jansz. was koopman in textiel en andere waren en leraar van de doopsgezinden van Zenderen, Borne en Goor. In het woonhuis de Paschen te Zenderen, bestaande uit twee aaneen gevoegde gebouwen, werden bovendien godsdienstige bijeenkomsten gehouden, die in het verborgene moesten plaatsvinden. Tijdens de oorlogen met Munster van 1664 tot 1665 en van 1672 tot 1674 had het gezin veel overlast van inkwartiering.
Doopsgezinden van elke signatuur, volgelingen van Menno Simons (1496-1561), streefden een bijbelse, christelijke ondogmatische levenshouding en levenswandel na. Deze kenmerkte zich door eenvoud, oprechtheid, naastenliefde, broederschap, wat tot uitdrukking kwam in een weloverwogen geloofsbelijdenis, de doop op volwassen leeftijd, de weigering van de eed en van het dragen van wapens. De wijdverbreide maar in ledenaantal niet grote sekte der Groninger Oude Vlamingen legde het zwaartepunt van het godsdienstige leven niet bij de gelovigen, maar veel meer bij de zuiverheid van de gemeente als Gods gemeente. Zij hielden zich stipt aan allerlei overgeleverde regels in woord en gebruik.
Hendrik Berendsz, evenals zijn vader koopman in de Paschen, werd in 1695 tot leraar gekozen als opvolger van zijn vader. In 1710 werd hij, waarschijnlijk te Groningen waar de soci?eteit van de Groninger Oude Vlamingen meestal vergaderde, tot ?e?en van de vier of vijf oudsten van de doopsgezinden verkozen. Oudste (ook bisschop of opziener) was degene, die een groot ressort - in casu Twente, waartoe ook Deventer behoorde - moest verzorgen als inspecteur van leer en leven van leraren en gemeenteleden en als bedienaar van de voetwassing, de aanneming, de doop en het avondmaal ('enigheid'). De opleiding tot de ambten geschiedde, behalve door (zelf)studie, voornamelijk in de praktijk als leerling in het gezelschap van voorgangers. Zo was de bekende Wolter ten Cate (1701-1796) te Hengelo een leerling van Hendrik Berendsz, (zijn neef). Hij heeft hem op zijn inspectiereizen vergezeld.
Hendrik Berendsz. werd geroemd als welsprekend verkondiger van het Woord, als organisator van de broederschap en als vredestichter bij onderlinge religieuze controversen. In zijn functie van landelijke oudste maakte hij, in gezelschap van zijn broer Arend, in 1719 een dienstreis naar de zustergemeente in Pruisen en Polen, waar geloofsgenoten zich sedert de zestiende eeuw als kolonisten hadden gevestigd. De contacten met hen bleven tot het einde van de achttiende eeuw bestaan. Hendrik Berendsz. en zijn mede-oudsten - zoals Alle Derksz. Medendorp (1670-1733) die in 1723 eveneens een reis naar die gemeenten maakte - ontvingen van tijd tot tijd vertegenwoordigers van hun geloofsgenoten uit die gebieden. Door deze bezoeken trachtten zij het geestelijke samenleven te bewaren; bovendien verzochten de geloofsgenoten hen om financi?ele bijstand. Ook kwamen er jongeren over om door hem te worden aangenomen en gedoopt.
Op basis van een aantekening in het reisverslag van 1719, gedateerd 9 januari 1733, is door een aantal auteurs ten onrechte geconcludeerd dat Hendrik Berendsz. in 1733 nogmaals een dienstreis naar Polen en Pruisen heeft gemaakt. Deze aantekening is gemaakt door Hendrik Berendsz. na het.
bezoek van Teunis Voet en Jan Janzen, twee mannen uit Polen, die omstreeks deze datum in Nederland verbleven. Zij hebben de ledenlijst van de geloofsgenoten in Polen in het reisverslag van 1719 gecorrigeerd.
Hoewel hij behoorde tot een strenge sekte van de doopsgezinden, kan Hendrik Berendsz. een zekere tolerantie niet ontzegd worden. Uit zijn eigenhandig geschreven reisverslag van 1719 blijkt dat de verstandhouding en omgang met andersdenkenden, met inbegrip van doopsgezinden van een andere denominatie, hem gemakkelijk vielen. Ook blijkt dat uit het feit, dat zijn jongste zoon Jan in 1735 trouwde met een rooms-katholieke vrouw, die haar geloof trouw bleef, ondanks het verbod van 'buitcntrouw'.
Hendrik Berendsz. is als oudste en als leraar betrokken geweest bij de deling van de doopsgezinde gemeenten van Borne en Hengelo/Goor in 1727, die tot dan toe ?e?en gemeente vormden.
Behalve het reeds genoemde reisverslag uit 1719 is weinig van zijn hand bewaard gebleven. Zijn vermelding als auteur van de in 1710 opgestelde 'Den staat der Doopsgezinde gemeenten in Nederland en in Oost-Friesland, behoorende tot de soci?eteit der Oude Vlamingen te Groningen' is te vinden bij S. Blaupot ten Cate. Van zijn preken, die hij terdege placht voor te bereiden, is geen letter bewaard gebleven.
Op achtenzeventigjarige leeftijd legde hij, ?e?en der oudste inwoners van het richterambt Borne, op 7 februari 1743 ten overstaan van de richter te Delden een uitvoerige getuigenis af terzake van het langdurig slepende grensconflict tussen de marke Zenderen en de heerlijkheid Almelo. Tevoren had hij reeds persoonlijk de gedeputeerden van de Staten van Overijssel ter plaatse voorgelicht. Van zijn andere activiteiten ten dienste van de marke Zenderen of als koopman zijn tot dusver geen bewijzen gevonden. Wel is bekend dat hij op 5 maart 1734 bij de taxatie van de duizendste penning (vermogensbelasting) en bij de hoofdgeldinning van 1723 (personele belasting) te Borne (Zenderen) is aangeslagen. Bij de laatste voor het equivalent van vijf personen.
Hij behoorde tot de kring van welvarende, veelal onderling verwante doopsgezinde handelaren, die Borne als textielcentrum enige tijd belangrijk maakten.
A.L. Hulshoff.
|