Aantekeningen |
- 1. [voeg toe aan favorieten] aanslag zn. ?misdadig plan; beschikking?
categorie: geleed woord, uitleenwoord
Mnl. aenslach, aensleegh, in bijv. aenslach doen ?arresteren? [1445; MNW]; vnnl. ?onderneming, plan? [1511; MNW]; nnl. aanslag ?(bedrag van) heffing of belasting? [1750; WNT verhuurder], zwarte aanslag ?afgezette laag? [1771; WNT Supp.].
Afleiding van mnl. aenslaen ?de hand aan iemand slaan, aangrijpen? (gevormd uit aan en slaan), gevormd naar analogie van slag 1 bij slaan.
Mnd. anslach; ohd. anaslag ?klap, slag, stoot? (nhd. Anschlag [vanaf 15e eeuw]); nfri. oanslach; oe. onsla(e)ge (maar ne. onslaught [17e eeuw; OED] < Nederlands).
Fries: oanslach
|