Aantekeningen |
- Quirijn was waarschijnlijk een zoon van Jan Henricksz. in 't Velt en Mariken Dammasdr.
In de Ridderkerkse penningkohieren van 1557 en 1561 is Quirijn aangeslagen voor het gebruik 4 hond noord aan de Wael, welke hij van het gemene land van Hendrik-Ido-Ambacht in huur heeft. Nog in 50e penning van 1581 komt hij hiermee als huurder voor, dan toebehorend aan het gemene land van Zwijndrecht. Blijkens de 100e penning van ca. 1576 tot in de 50e penning van 1581 is Crijn Jansz. nog vermeld met 10 hond eigen noord, dat oorspronkelijk uit de boedel van Ariaen Nisen afkomstig moet zijn geweest.
In 1580 en 1581 speelt te Ridderkerk een zaak tussen de baljuw van de Hoge Vierschaar van Zuid-Holland tegen Jan Quirijnesz., waarbij Jacob Claesz. als procureur van de vader van Jan optreedt. Op 13 mei 1580 wordt een verklaring van de 32 jaar oude Neeltgen Gijsbrechtsdr. uit Bleskensgraaf vastgelegd, waarin zij verhaalt dat zij ten tijde van de aanvang van de laatste troebelen, toen de graaf van der Marcke eerst in Den Briel kwam (in 1572), heeft gewoond op de Oostendam bij ene Pieter de Coninck, waar zij kennis kreeg aan, en ook 'gehantrout' heeft Lenert Willemsz., haar eerste man, geboren te Ridderkerk, met wie zij omtrent 2½ jaar getrouwd was tot hij kwam te overlijden, bij wie zij een kind had gekregen dat inmiddels ook overleden is. Zij woonde toen ten huize van Crijn Jansz., stiefvader van haar man, waar zij een relatie kreeg met Jan Crijnensz., halfbroer van haar man. Jan verzocht haar het bed te delen met de belofte met haar te zullen trouwen, maar zij bleef aanvankelijk weigeren, voornamelijk omdat zij de weduwe was van zijn halfbroer Lenert Willemsz. en meende dat zij daarom niet met hem mocht trouwen. Jan bleef het tegendeel beweren en uiteindelijk ging Neeltgen overstag en liet hem in haar bed toe. Dat alles speelde zich af ten huize van zijn vader respectievelijk haar voormalige schoonvader Crijn Jansz. Toen zij zwanger bleek te zijn geworden had Jan haar 'gehantrout' met een penning van 11 stuivers en zij met een penning van 9 stuivers, waarna zij enige tijd als man en vrouw in het huis van Crijn Jansz. waren blijven wonen. Toen (schoon)vader Crijn Jansz. er lucht van kreeg dat zij van zijn zoon zwanger was, wilde hij haar niet langer in huis hebben en beval haar weg te gaan of anders zou hij haar door de dienaren van de baljuw laten verwijderen. Voor dit dreigement beducht ging zij in Rijsoord wonen bij Beatris Adriaen Joesten weduwe, waar Jan Crijnen haar meermaals kwam troosten, beloofde haar nimmermeer te zullen verlaten en wel zes of acht nachten bij haar bleef slapen. Bij Beatris is zij ook bevallen van een zoontje dat na drie of vier dagen kwam te overlijden. Nadat zij uit de kraam was gekomen ging zij wonen ten huize van Joris de Leenhouwer in Sandelingenambacht, en werd de relatie voortgezet. Uiteindelijk werd Jan vanwege non-comparitie in 1581 veroordeeld in de boeten, kennelijk dus omdat het als onwettig werd beschouwd dat Jan met de weduwe van zijn halfbroer was getrouwd. Uit deze verklaring valt af te leiden dat Lenert Willemsz. in of omstreeks 1573 was getrouwd en dan zeker wel zo rond de 20 jaar oud zal zijn geweest. Hij zal rond 1576 zijn gestorven en zijn weduwe moet omstreeks 1577 een relatie hebben gekregen met zijn halfbroer, die dan ook wel rond de 20 jaar oud zal zijn geweest.
Jan Maetysoen van Ouwerkerck, als man en voogd van Maerygen Wyllemsdochter, verzoekt op de Ridderkerkse rechtdag van 26 februari 1585 dat Aryen Aryensz. Nyessoen rekening zal doen van de ontvangst en administratie die Aryen vanwege Jans huisvrouw had. Aryen compareert echter niet, waardoor deze zaak opschuift naar de volgende rechtdag. Onderaan de akte is genoteerd dat Jan Maetyssen op 29 april 1595 'hebben coepye'. Het betreft hier dus de administratie over het vaderlijk erfdeel van de huisvrouw van Jan, die door haar oom Aryen Aryensz. Nyessoen was gedaan.
Blijkens de rechtdag van 12 maart 1585 hebben Jan en Aryen hun zaak uit handen gegeven aan schout en gerecht van Ridderkerk.
Op 20 januari 1587 procedeert Aryen Aryensz. Nyesoen tegen de weduwe van Crijn Jansz. en 'haeren aerven'. Het gerecht beslist dat de partijen tot een akkoord moeten pogen te komen en op de volgende rechtdag weer zullen verschijnen.
Op de rechtdag van 10 maart 1587 eist Aryen Aryensz. Nyessen van de weduwe van Crijn Jansz. met haar kinderen restitutie van ettelijke penningen vanaf het jaar 1554 tot dan toe. De weduwe met haar kinderen zegt niets van deze schuld te weten aangezien haar man was overleden en ook dat Jan Tyssen, haar zwager tot Ouderkerk, ettelijke van haar bescheiden onder zich heeft en dat hij verhinderd is deze te tonen. Het gerecht oordeelt vervolgens dat de partijen hun stukken over deze zaak binnen veertien dagen zullen inbrengen. Op de rechtdag van 23 juni 1587 compareert Jan Tijssoen, als een mede-erfgenaam (te interpreteren als mede-erfgenaam vanwege zijn vrouw in de nalatenschap van wijlen haar vader) en zwager van Gryetten Krynen en voogd in deze zaak, met de erfgenamen van Krijn Janszoons weeskinderen tegen Aryen Aryens Nyesoen. Laatstgenoemde heeft niet aan de afspraak voldaan en zijn eis wordt dan ook ongegrond verklaard. Dezelfde dag verschijnt Nyesoen voor de vierschaar en bekent aan de schout van Ridderkerk een zeker geldbedrag schuldig te zijn, vermoedelijk de op hem verhaalde proceskosten.
|