Aantekeningen |
- Cornelis werd twee maal benoemd als heer der gebuurte nr 4. De eerste keer op 5 mei 1828 en de tweede keer op 12 december 1833. Dat Cornelis Waalboer tweemaal is benoemd heeft een reden. In 1804 werd Leiden verdeeld in 130 gebuurten. Op 12 december 1833 werd een nieuwe buurtindeling van kracht waarbij de stad in 84 gebuurten werd verdeeld. Daarbij werden alle buurtheren voorzover zij aanbleven opnieuw benoemd - en dat was dus met C. Waalboer het geval. Met dien verstande dat buurt 4 haar omvang en nummer behield. Op 8 januari 1844 vroeg en verkreeg Cornelis Waalboer ontslag wegens ouderdom en ziekte (zie Secretariearchief IIb inv.nr. 833 fol. 2 en bijlage 3. Let op: het gaat hier om een oude nummering die inmiddels is gewijzigd!). Bij die gelegenheid worden de gebuurten 3 en 4 samengevoegd.
Cornelis Waalboer, geboren in Den Haag, is op 20 oktober 1847 bijna 70 jaar oud in een huis aan de Papengracht overleden (dat was dus niet in buurt 4!) als weduwnaar van E.C. Sleyffers en zoon van Johannes Waalboer en Maria Plu.
Buurt 4 werd begrensd door het bouwblok Rapenburg, Noordeinde, Oude Varkensmarkt en Groenhazengracht. Uit een in 1820/21 ingesteld onderzoek naar de staat van de gebuurten blijkt dat Cornelis Waalboer toen al als schrijver (secretaris) deel uitmaakte van het buurtbestuur. Hij is dan van beroep kantoorbediende. De buurt telt 153 inwoners en het saldo van de buurtkas bedraagt fl. 23,50 (zie SA III inv.nr. 1050).
De heren der gebuurten woonden vanzelfsprekend in 'hun' buurt en dat was ook met Waalboer het geval. Volgens de Volkstelling 1839 woonde hij aan het Noordeinde, wijk 1 nr. 207 (nu nr. 49). Hij (toen 62 jaar oud en van beroep tabaksverkoper) woonde daar met de 51-jarige in Leiden geboren dienstbode Frederica Sophia Potvliet.
(Bron: Kees Walle, Historische Vereniging Oud Leiden, april 2019)
Op website:
Cornelis Waalboer ('s Gravenhage 1777 - Leiden 1847) Heer der Gebuurte no 4.
Cornelis Waalboer werd op 27 oktober 1777 gedoopt in 's Gravenhage. In oktober 1779 verhuisde hij met zijn ouders naar Leiden (Poorterboek J Leiden).
Op 24 februari 1804 koop Cornelis een huis aan de "Overmarendorpslandsijde" voor de somma van ƒ 600, waarvan hij ƒ 100 contant betaald en het overige tegen een rente van 5 per jaar terug betaalt met ƒ 50 per jaar. Dit huis verkoopt hij op 10 maart 1810 voor ƒ 1.000 "gereed geld".Op diezelfde dag koopt hij een huis op het Noort Rapenburch voor ƒ 3.200. Hij trouwde op 8 juli 1804 te Leiden met Elizabeth Catharina Sleijffers. Van het echtpaar is een dochter Catharina Elizabeth bekend, die geboren werd te Leiden op 12 januari 1811. Cornelis overleed op 20 oktober 1847 te Leiden, Papengracht, niet ver van Buurt 4 verwijderd.
Handel en wandel
De vrouw van Cornelis, Elisabeth Cornelia Sleijfers overleed op 27 april 1823. Op 24 april 1823 kocht Cornelis voor haar een graf (nr. 4 op het koor) in de Pieterskerk te leiden. Het echtpaar woonde toen aan het Noordeinde, wijk 2, nummer 207.
Op 24 februari 1804 kocht Cornelis een Custingbrief (schuldbrief bij aankoop onroerend goed) ter waarde van ƒ 600 met een rente van 5% van van ene Jacobus van Veenssen.
Op 5 september 1809 kocht Cornelis samen met Catharina van Dusseldorp, die weduwe was van Hermanus Sleijffers, de schoonmoeder van Cornelis, een schuldbrief ter waarde van ƒ 1.010 van Petrus Godefriedus Schleijffers.
Op 19 januari 1810 kocht Cornelis van Maria Elisabeth Markelbach een huis en erve staande en gelegen binnen deze Stad, aan de zuidzijde van het Noordeinde omtrend het Rapenburg…….tot koopprijs van hetzelve Huis en Erve zal worden besteed eene Somme van Drie Duizend en Twee Honderd guldens, van veertig groten het stuk. Het huis was tevoren nog in publieke veiling geweest. Hierdoor moest door Cornelis ook Armen- en Kerkengeld betaald worden. Het huis werd kennelijk door Cornelis als belegging gekocht, want de heer C.E. Burckhardt huurde het huis voor een bedrag van tweehonderdentwintig gulden per jaar. De overdracht vond plaats op 1 maart 1810. (Notarieel Archief Leiden)
Op 10 maart 1810 kocht Cornelis een schuldbrief van Maria Elisabeth Markelbach ter waarde van
ƒ 3. 200. (Bonboeken Leiden)
Cornelis verhandelde in totaal voor ongeveer ƒ 12.000 aan obligaties ten laste van De Bataafse Republiek, het Gemene Land van Holland en Westvriesland, het Koninkrijk Holland en van de provincie Utrecht.
Heer der Gebuurte 4
Op 5 mei 1828 werd Cornelis benoemd tot heer der Gebuurte nr. 4. Bij een reorganisatie, het aantal gebuurten ging terug van 130 naar 84, werd hij op 12 december 1833 herbenoemd voor dezelfde gebuurte nr. 4.
Daarbij werden alle buurtheren voor zover zij aanbleven opnieuw benoemd - en dat was dus met Cornelis ook het geval. Met dien verstande dat buurt 4 haar omvang en nummer behield. Op 8 januari 1844 vroeg en verkreeg Cornelis Waalboer ontslag wegens ouderdom en ziekte
Buurt 4 werd begrensd door het bouwblok Rapenburg, Noordeinde, Oude Varkensmarkt en Groenhazengracht. Uit een in 1820/21 ingesteld onderzoek naar de staat van de gebuurten blijkt dat Cornelis Waalboer toen al als schrijver (secretaris) deel uitmaakte van het buurtbestuur. Hij is dan van beroep kantoorbediende. De buurt telt 153 inwoners en het saldo van de buurtkas bedraagt fl. 23,50.
Op 27 april 1823 overlijdt de vrouw van Cornelis, Elisabeth Catharina Sleijffers op 43 jarige leeftijd.
Op 24 april 1823 kocht Cornelis een graf in de Pieterskerk, nummer 4 op het koor, van de "Commissie van 't Nederduitsch Hervormd kerkgenootschep Alhier".
De heren der gebuurten woonden vanzelfsprekend in 'hun' buurt en dat was ook met Cornelis het geval. Volgens de Volkstelling 1839 woonde hij aan het Noordeinde, wijk 1 nr. 207 (nu nr. 49). Hij (toen 62 jaar oud en van beroep tabaksverkoper) woonde daar met de 51-jarige in Leiden geboren dienstbode Frederica Sophia Potvliet, gedoopt in de Pieterskerk te Leiden op 16 juli 1788. Zij had een zoon Johannes, geboren te Leiden op 18 november 1808. Johannes overleed op 23 noember 1831 te Leiden, adres noordeinde Wijk 1 nr 207.
Buurthouden
De functionarissen op wie de zorg voor de sociale infrastructuur in een deel van de stad neerkwam heetten heer der gebuurt. De gebuurten waren kleinschalige organisaties, met gemiddeld 40 à 50 huishoudens. Rond 1700 waren dit er meer dan 200. De gebuurten vonden hun basis in de verantwoordelijkheid die buren gezamenlijk voelden voor het onderling samenwonen, voor de zorg voor de overledenen, maar ook in de behoefte om gezamenlijk te eten en zo feest te vieren, de buurthoven. Het geheel van gebruiken, rituelen en plichten daarbij werd aangeduid als buurthouden.
Taken van de buurtheer waren iedereen die in de buurt woont te registreren, het handhaven van de lieve vrede in de buurt, en het doorgeven aan de Armmeesters wie behoeftig is. De buurtheren waren dus tegelijkertijd ambtenaar burgerzaken, wijkagent en bijstandsmaatschappelijk werker, zonder daarvoor door het stadsbestuur betaald te worden. De buurtheer kon zich laten ondersteunen door een of twee door hemzelf benoemde raden (secretarissen).
Dan waren er twee tresoriers (penningmeesters), van wie de oudste de taak had om de ontvangen bedragen te bewaren, en de ander om de inkomsten en uitgaven te administreren. Daarmee werd dus een vorm van functiescheiding geïntroduceerd. Jaarlijks trad de oudste af en werd tijdens een feestelijke buurtvergadering een nieuwe tresorier gekozen. En dan was er de knecht of bode, de enige gehonoreerde functionaris, gekozen door de buurtheer, de raad en de tresoriers gezamenlijk. Deze ondersteunde het buurtbestuur, en tijdens de buurtvergadering ook de overige inwoners. Hij inde ook de boeten, waarvan hij 10 % zelf mocht houden. Daarnaast ontving hij fooien.
Inkomsten
Iedereen die in de buurt een huis kocht, was verplicht een bedrag in de buurtkas te storten,afhankelijk van de waarde van het huis. Bij een huwelijk werd men geacht een bedrag te betalen, dat men zelf mocht vaststellen naar de staat van zijn huwelijk (de 'vette schotel'). Ook bij overlijden werden de nabestaanden geacht een bedrag te betalen dat afhing van hun eigen welstand en de staat van de overledene tijdens zijn of haar leven. Daarnaast moesten allerlei boeten in de buurtkas worden gestort. Dat stimuleerde de buurtheer, maar ook alle andere inwoners van een gebuurte, om te zorgen dat bij een overtreding daadwerkelijk werd opgetreden.
o wanneer men iemand huisvesting bood zonder dat de buurtheer te melden;
o wanneer man en vrouw elkaar sloegen, waarbij de vrouw als dader een tweemaal zo hoge
boete verschuldigd was als de man;
o wanneer men na een burenruzie niet bereid was een vriendelijk woord te zeggen en elkaar
de hand te schudden;
o wanneer men slaags was geraakt met zijn buren;
o wanneer men nog na tienen aan een buurtvergadering deelnam;
o wanneer men als omwonende weigerde bij een sterfgeval te zijn;
o wanneer men een dode liet kisten buiten aanwezigheid van de buren die getuige waren van
het overlijden;
o wanneer men weigerde op aanwijzing van de buurtheer een lijkbaar te halen;
o wanneer men een lijk te lang in huis hield;
o wanneer men als naaste buurman weigerde mee te werken de baar van de overledene uit
o huis te dragen;
o wanneer niet minstens één lid van een huisgezin aanwezig bij de begrafenis van een
inwoner van zijn gebuurte.
Het is opmerkelijk hoe sterk de begrafenissen gereglementeerd waren. De boetes daarbij
waren een belangrijke bron van inkomsten voor de gebuurten, zozeer zelfs, dat bij
begrafenissen buiten de stad, waarbij de buurtgenoten geen absentieboeten verschuldigd
waren, de nabestaanden de gebuurte schadeloos moesten stellen voor het wegvallen van
deze inkomstenbron.
Uitgaven
Waaraan besteedden nu de gebuurten de opbrengsten van al deze bijdragen en boeten? Dat is de heer Kees Walle, voor een aantal gebuurten waarvan kasboekjes bewaard zijn gebleven, precies nagegaan. Het loon van de buurtknecht was een belangrijke post. Verder was het van oudsher gebruikelijk dat de buurt de kosten van een armenbegrafenis voor haar rekening nam. In de jaren '70 van de 17e eeuw zijn er ook gebuurten die geld uitgeven aan de plaatsing van straatlantaarns, maar in 1680 wordt dat een taak voor de bonnen. Sommige gebuurten besteedden ook veel geld aan vergaderingen en buurthoven, feestelijke bijeenkomsten waar de hele buurt aan deelnam.
Verdwijnen der gebuurten
In 1854 vindt een verdere reductie plaats tot 39 gebuurten, en houden de Heren der Gebuurten alleen nog maar taken inzake de bevolkingsadministratie en het afgeven van bewijzen van onvermogen. Dat was opmerkelijk, omdat het bijhouden van de bevolkingsadministratie altijd juist een zwakke plek was in het functioneren van de buurtheren, van wie velen aanvankelijk niet eens goed lezen en schrijven konden. Maar dan komt de klacht dat de buurtheren de bevolkingsadministratie niet goed bijhouden omdat ze te weinig in contact staan met de inwoners. Dat was natuurlijk het gevolg van de
veel te grootschalige indeling, waardoor de gebuurten hun bestaansrecht verloren. Maar ook bleken de strafbepalingen tegen taakverzuim door de buurtbestuurders volgens de nieuwe, nationale wetgeving niet rechtsgeldig. In 1888 besluit men daarom de gebuurten af te schaffen, en de stad te verdelen in drie buurten, elk met een bezoldigde buurtcommissaris.
Met dank aan Kees Walle
Historische Vereniging Oud Leiden
|